H3588 כִּי
dat, want, omdat, wanneer, alsof, dewijl, maar, daarom, toch, zeker, aangezien, hoewel, voorzeker, a

Bijbelteksten

Genesis 29:32En Lea werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Ruben; want zij zeide: Omdat de HEERE mijn verdrukking heeft aangezien, daarom zal mijn man mij nu liefhebben.
Genesis 29:33En zij werd wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de HEERE gehoord heeft, dat ik gehaat was, zo heeft Hij mij ook dezen gegeven; en zij noemde zijn naam Simeon.
Genesis 29:34En zij werd nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb; daarom noemde zij zijn naam Levi.
Genesis 30:1Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde, zo benijdde Rachel haar zuster; en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien niet, zo ben ik dood.
Genesis 30:9Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw.
Genesis 30:13Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser.
Genesis 30:16Als nu Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en zeide: Gij zult tot mij inkomen; want ik heb u om loon zekerlijk gehuurd voor mijns zoons Dudaim; en hij lag dien nacht bij haar.
Genesis 30:20En Lea zeide: God heeft mij, mij [heeft Hij] begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon.
Genesis 30:26Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen, om welke ik u gediend heb, dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, dien ik u gediend heb.
Genesis 30:30Want het weinige, dat gij voor mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en de HEERE heeft u gezegend bij mijn voet; nu dan, wanneer zal ik ook werken voor mijn huis?
Genesis 30:33Zo zal mijn gerechtigheid op den dag van morgen met mij betuigen, als gij komen zult over mijn loon, voor uw aangezicht; al wat niet gespikkeld en geplekt is onder de geiten en bruin onder de lammeren, dat zij bij mij gestolen.
Genesis 31:5En hij zeide tot haar: Ik zie het aangezicht uws vaders, dat het jegens mij niet is als gisteren [en] eergisteren; doch de God mijns vaders is bij mij geweest.
Genesis 31:6En gijlieden weet, dat ik met al mijn macht uw vader gediend heb.
Genesis 31:12En Hij zeide: Hef toch uw ogen op, en zie! alle bokken, die de kudden beklimmen, zijn gesprenkeld, gespikkeld, en hagelvlakkig; want Ik heb gezien alles, wat Laban u doet.
Genesis 31:15Zijn wij niet vreemden van hem geacht? Want hij heeft ons verkocht, en hij heeft ook steeds ons geld verteerd.
Genesis 31:16Want al de rijkdom, welken God onzen vader heeft ontrukt, die is onze, en van onze zonen; nu dan, doe alles, wat God tot u gezegd heeft.
Genesis 31:20En Jakob ontstal zich aan het hart van Laban, den Syrier, overmits hij hem niet te kennen gaf, dat hij vlood.
Genesis 31:22En ten derden dage werd aan Laban geboodschapt, dat Jakob gevloden was.
Genesis 31:30En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zo zeer begerig waart naar uws vaders huis; waarom hebt gij mijn goden gestolen?
Genesis 31:31Toen antwoordde Jakob, en zeide tot Laban: Omdat ik vreesde; want ik zeide: Opdat gij niet misschien uw dochteren mij ontweldigdet!

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin