H3667 כְּנַעַן
kooplieden, Kanaanieten, koophandel, handelsland (Eze, handelaars, koopman, Kanaan
Psalm 105:11 | Zeggende: Ik zal u geven het land Kanaan, het snoer van ulieder erfdeel. |
Psalm 106:38 | En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die zij den afgoden van Kanaan hebben opgeofferd; zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden. |
Psalm 135:11 | Sihon, den koning der Amorieten, en Og, den koning van Basan, en al de koninkrijken van Kanaan, |
Jesaja 19:18 | Te dien dage zullen er vijf steden in Egypteland zijn, sprekende de spraak van Kanaan, en zwerende den HEERE der heirscharen; een zal genoemd zijn een stad der verstoring. |
Jesaja 23:11 | Hij heeft Zijn hand uitgestrekt over de zee, Hij heeft de koninkrijken beroerd; de HEERE heeft bevel gegeven tegen Kanaan, om haar sterkten te verdelgen. |
Ezechiel 16:29 | Maar gij hebt uw hoererij vermenigvuldigd in het land van Kanaan tot in Chaldea; en daarmede ook zijt gij niet verzadigd geworden. |
Ezechiel 17:4 | Hij plukte den top van zijn jonge takjes af, en bracht hem in een land van koophandel; hij zette hem in een stad van kooplieden. |
Hosea 12:8 | In des koopmans hand is een bedriegelijke weegschaal, hij bemint te verdrukken; |
Sefanja 1:11 | Huilt, gij inwoners der laagte! Want al het volk van koophandel is uitgehouwen, al de gelddragers zijn uitgeroeid. |
Sefanja 2:5 | Wee den inwonenden van de landstreek der zee, den volken der Cheretim! Het woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen, dat er geen inwoner zal zijn. |