H3682 כְּסוּת
kleed, deksel, oppekleed, kleding, bedekking, dekking, bedekken

Bijbelteksten

Genesis 20:16En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.
Exodus 21:10Indien hij voor zich een andere neemt, zo zal hij aan deze haar spijs, haar deksel, en haar huwelijksplicht niet onttrekken.
Exodus 22:27Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden, wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig!
Deuteronomium 22:12Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken uws opperkleeds, waarmede gij u bedekt.
Job 24:7Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel [heeft] tegen de koude.
Job 26:6De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
Job 31:19Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder kleding was, en dat de nooddruftige geen deksel had;
Jesaja 50:3Ik bekleed den hemel met zwartheid, en stel een zak [tot] zijn deksel.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen