H3863 לוּא
indien, och of, en of ik al, wanneer ... nog, dat zo, och dat, indien, als er/nu maar (niet), lieve,
Genesis 17:18 | En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven voor Uw aangezicht! |
Genesis 23:13 | En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven. |
Genesis 30:34 | Toen zeide Laban: Zie, och ja, het zij naar uw woord! |
Genesis 50:15 | Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood was, zo zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk vergelden al het kwaad, dat wij hem aangedaan hebben. |
Exodus 18:27 | Toen liet Mozes zijn schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land. |
Numeri 14:2 | En al de kinderen Israels murmureerden tegen Mozes en tegen Aaron; en de gehele vergadering zeide tot hen: Och, of wij in Egypteland gestorven waren! of, och, of wij in deze woestijn gestorven waren! |
Numeri 20:3 | En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den geest gaven! |
Numeri 22:29 | Toen zeide Bileam tot de ezelin: Omdat gij mij bespot hebt; och, of ik een zwaard in mijn hand had! want ik zoude u nu doden. |
Deuteronomium 32:29 | O, dat zij wijs waren; zij zouden dit vernemen, zij zouden op hun einde merken. |
Jozua 7:7 | En Jozua zeide: Ach, Heere HEERE! waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten, om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan gene zijde van de Jordaan! |
Richteren 8:19 | Toen zeide hij: Het waren mijn broeders, zonen mijner moeder; [zo waarlijk als] de HEERE leeft, zo gij hen hadt laten leven, ik zou ulieden niet doden! |
Richteren 13:23 | Maar zijn huisvrouw zeide tot hem: Zo de HEERE lust had ons te doden, Hij had het brandoffer en spijsoffer van onze hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten horen, [zulks] als dit is. |
1 Samuel 14:30 | Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen. |
2 Samuel 18:12 | Maar die man zeide tot Joab: En of ik al duizend zilverlingen op mijn handen mocht wegen, zo zou ik mijn hand aan des konings zoon niet slaan; want de koning heeft u, en Abisai, en Ithai, voor onze oren geboden, zeggende: Hoedt u, wie [gij zijt], van den jongeling, van Absalom. |
2 Samuel 19:6 | Liefhebbende die u haten, en hatende die u liefhebben; want gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat zo Absalom leefde, en wij heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen. |
Job 6:2 | Och, of mijn verdriet recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een weegschaal ophief! |
Job 9:33 | Er is geen scheidsman tussen ons, [die] zijn hand op ons beiden leggen mocht. |
Job 16:4 | Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u samenhopen, en zou ik over u met mijn hoofd schudden? |
Psalm 81:14 | Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israel in Mijn wegen gewandeld had! |
Jesaja 48:18 | Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. |