Deuteronomium 33:13 | En van Jozef zeide hij: Zijn land zij gezegend van den HEERE, van het uitnemendste des hemels, van den dauw, en van de diepte, die beneden is liggende; |
Deuteronomium 33:14 | En van de uitnemendste inkomsten der zon, en van de uitnemendste voortzetting der maan; |
Deuteronomium 33:15 | En van het voornaamste der oude bergen, en van het uitnemendste der eeuwige heuvelen; |
Deuteronomium 33:16 | En van het uitnemendste der aarde en haar volheid, en [van] de goedgunstigheid Desgenen, Die in het braambos woonde, kome [de zegening] op het hoofd van Jozef, en op den schedel des afgezonderden van zijn broederen! |
Hooglied 4:13 | Uw scheuten zijn een paradijs van granaatappelen, met edele vruchten, cyprus met nardus; |
Hooglied 4:16 | Ontwaak, noordenwind! en kom, Gij zuidenwind! doorwaai mijn hof, dat zijn specerijen [uitvloeien]. O, dat mijn Liefste tot Zijn hof kwame, en ate zijn edele vruchten! |
Hooglied 7:13 | De dudaim geven reuk, en aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten, nieuwe en oude; o mijn Liefste! die heb ik voor U weggelegd. |