H4100 מָה
waarom, wat

Bijbelteksten

Prediker 5:15Daarom is dit ook een kwaad, dat krankheid aanbrengt; dat hij in alle manier, gelijk hij gekomen is, alzo heengaat; en wat voordeel is het hem, dat hij in den wind gearbeid heeft?
Prediker 6:8Want wat heeft de wijze meer dan de zot? Wat heeft de arme [meer], die voor de levenden weet te wandelen?
Prediker 6:10Wat ook iemand zij, alrede is zijn naam genoemd, en het is bekend, dat hij een mens is; en dat hij niet kan rechten met dien, die sterker is dan hij.
Prediker 6:11Voorwaar, er zijn veel dingen, die de ijdelheid vermeerderen; wat heeft de mens te meer [daarvan]?
Prediker 6:12Want wie weet, wat goed is voor den mens in dit leven, [gedurende] het getal der dagen van het leven zijner ijdelheid, welke hij doorbrengt als een schaduw? Want wie kan den mens aanzeggen, wat na hem wezen zal onder de zon?
Prediker 7:10Zeg niet: Wat is er, dat de vorige dagen beter geweest zijn, dan deze? Want gij zoudt naar zulks niet uit wijsheid vragen.
Prediker 7:16Wees niet al te rechtvaardig, noch houd uzelven al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?
Prediker 7:17Wees niet al te goddeloos, noch wees [al te] dwaas; waarom zoudt gij sterven buiten uw tijd?
Prediker 7:24Hetgeen verre af is, en zeer diep, wie zal dat vinden?
Prediker 8:4Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; en wie zal tot hem zeggen: Wat doet gij?
Prediker 8:7Want hij weet niet, wat er geschieden zal; want wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden zal?
Prediker 10:14De dwaas maakt wel veel woorden; [maar] de mens weet niet, wat het zij, dat geschieden zal; en wat na hem geschieden zal, wie zal het hem te kennen geven?
Prediker 11:2Geef een deel aan zeven, ja, ook aan acht; want gij weet niet, wat kwaad op de aarde wezen zal.
Prediker 11:5Gelijk gij niet weet, welke de weg des winds zij, [of] hoedanig de beenderen zijn in den buik van een zwangere [vrouw], alzo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt.
Hooglied 1:7Zeg mij aan, [Gij], Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij [de kudde] legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?
Hooglied 4:10Hoe schoon is uw uitnemende liefde, Mijn zuster, o bruid! hoeveel beter is uw uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer olien dan alle specerijen!
Hooglied 5:8Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.
Hooglied 5:9Wat is uw Liefste meer dan een [ander] liefste, o gij schoonste onder de vrouwen! wat is uw Liefste meer dan een [ander] liefste, dat gij ons zo bezworen hebt!
Hooglied 6:13Keer weder, keer weder, o Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij u mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is als een rei van twee heiren.
Hooglied 7:1Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars.

Mede mogelijk dankzij

StudieboekenStudieboeken