H4147 מוֹסֵר
band, boei

Bijbelteksten

Job 39:8Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost?
Psalm 2:3Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
Psalm 107:14Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.
Psalm 116:16Och, HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; Gij hebt mijn banden losgemaakt.
Jesaja 28:22Nu dan, drijft den spot niet, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden; want ik heb van den Heere HEERE der heirscharen gehoord een verdelging, ja, een, die vast besloten is over het ganse land.
Jesaja 52:2Schud u uit het stof, maak u op, zit neder, o Jeruzalem! maak u los [van] de banden van uw hals, gij gevangene dochter van Sion!
Jeremia 2:20Als Ik van ouds uw juk verbroken, [en] uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende.
Jeremia 5:5Ik zal gaan tot de groten, en met hen spreken, want die weten den weg des HEEREN, het recht huns Gods; maar zij hadden te zamen het juk verbroken, [en] de banden verscheurd.
Jeremia 27:2Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals;
Jeremia 30:8Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, [dat] Ik zijn juk van uw hals verbreken, en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen.
Nahum 1:13Maar nu zal Ik zijn juk van u breken, en zal uw banden verscheuren.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen