Exodus 28:4 | Dit nu zijn de klederen, die zij maken zullen: een borstlap, en een efod, en een mantel, en een rok vol oogjes, een hoed en een gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aaron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. |
Exodus 28:31 | Gij zult ook den mantel des efods geheel van hemelsblauw maken. |
Exodus 28:34 | Dat er een gouden schelletje, daarna een granaatappel zij; [wederom] een gouden schelletje, en een granaatappel, aan de zomen des mantels rondom. |
Exodus 29:5 | Daarna zult gij de klederen nemen, en Aaron den rok, en den mantel des efods, en den efod, en den borstlap aandoen; en gij zult hem omgorden met den kunstelijken riem des efods. |
Exodus 39:22 | En hij maakte den mantel des efods van geweven werk, geheel van hemelsblauw. |
Exodus 39:23 | En het gat des mantels was in deszelfs midden, als het gat eens pantsiers; dit gat had een boord rondom, dat het niet gescheurd wierd. |
Exodus 39:24 | En aan de zomen des mantels maakten zij granaatappelen van hemelsblauw, en purper, en scharlaken, getweernd. |
Exodus 39:25 | Zij maakten ook schelletjes van louter goud, en zij stelden de schelletjes tussen de granaatappelen, aan de zomen des mantels rondom, tussen de granaatappelen; |
Exodus 39:26 | Dat er een schelletje, daarna een granaatappel was; [wederom] een schelletje, en een granaatappel; aan de zomen des mantels rondom; om te dienen, gelijk als de HEERE aan Mozes geboden had. |
Leviticus 8:7 | Daar deed hij hem den rok aan, en gordde hem met den gordel, en trok hem den mantel aan; ook deed hij hem den efod aan, en gordde dien met de kunstelijken riem des efods, en ombond hem daarmede. |
1 Samuel 2:19 | En zijn moeder maakte hem een kleinen rok, en bracht hem dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer te offeren. |
1 Samuel 15:27 | Als zich Samuel omkeerde om weg te gaan, zo greep hij een slip van zijn mantel en zij scheurde. |
1 Samuel 18:4 | En Jonathan deed zijn mantel af, dien hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, en tot zijn gordel toe. |
1 Samuel 24:5 | Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag, [in] welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen. En David stond op, en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel. |
1 Samuel 24:12 | Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie, dat er in mijn hand geen kwaad, noch overtreding is, en ik tegen u niet gezondigd heb; nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt. |
1 Samuel 28:14 | Hij dan zeide tot haar: Hoe is zijn gedaante? En zij zeide: Er komt een oud man op, en hij is met een mantel bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuel was, zo neigde hij zich met het aangezicht ter aarde, en hij boog zich. |
2 Samuel 13:18 | Zij nu had een veelvervigen rok aan; want alzo werden des konings dochteren, die maagden waren, met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar uit tot buiten, en grendelde de deur achter haar toe. |
1 Kronieken 15:27 | David nu was gekleed met een mantel van fijn linnen; ook al de Levieten, die de ark droegen, en de zangers, en Chenanja, de overste van het opheffen der zangers; ook had David een lijfrok aan van linnen. |
Ezra 9:3 | Als ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar mijns hoofds en mijns baards uit, en zat verbaasd neder. |
Ezra 9:5 | En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijn bedruktheid, als ik nu mijn kleed en mijn mantel gescheurd had; en ik boog mij op mijn knieen, en breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God. |