Richteren 14:14 | En hij zeide tot hen: Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid ging uit van den sterke. En zij konden dat raadsel in drie dagen niet verklaren. |
Richteren 14:18 | Toen zeiden de mannen der stad tot hem, op den zevenden dag, eer de zon onderging: Wat is zoeter dan honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot hen: Zo gij met mijn kalf niet hadt geploegd, gij zoudt mijn raadsel niet hebben uitgevonden. |
Psalm 19:11 | Zij zijn begeerlijker dan goud, ja, dan veel fijn goud; en zoeter dan honig en honigzeem. |
Spreuken 16:24 | Liefelijke redenen zijn een honigraat, zoet voor de ziel, en medicijn voor het gebeente. |
Spreuken 24:13 | Eet honig, mijn zoon! want hij is goed, en honigzeem is zoet voor uw gehemelte. |
Spreuken 27:7 | Een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem; maar aan een hongerige ziel is alle bitter zoet. |
Prediker 5:11 | De slaap des arbeiders is zoet, hij hebbe weinig of veel gegeten; maar de zatheid des rijken laat hem niet slapen. |
Prediker 11:7 | Verder, het licht is zoet, en het is den ogen goed de zon te aanschouwen; |
Hooglied 2:3 | Als een appelboom onder de bomen des wouds, zo is mijn Liefste onder de zonen; ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit er [onder], en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. |
Jesaja 5:20 | Wee dengenen, die het kwade goed heten, en het goede kwaad; die duisternis tot licht stellen, en het licht tot duisternis; die het bittere tot zoet stellen, en het zoete tot bitterheid! |
Ezechiel 3:3 | En Hij zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en vul uw ingewand met deze rol, die Ik u geef. Toen at ik, en het was in mijn mond als honig, vanwege de zoetigheid. |