H4991 מַתָּת
gift, geschenk

Bijbelteksten

1 Koningen 13:7En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk [u], en ik zal u een geschenk geven.
Spreuken 25:14Een man, die zichzelven beroemt over een valse gift, is [als] wolken en wind, waar geen regen bij is.
Prediker 3:13Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid, [Dit] is een gave Gods.
Prediker 5:18Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God.
Ezechiel 46:5En het spijsoffer, een efa tot den ram, maar tot de lammeren zal het spijsoffer een gave zijner hand zijn; en olie, een hin tot een efa.
Ezechiel 46:11Voorts op de feesten, en op de gezette hoogtijden zal het spijsoffer zijn, een efa tot een var, en een efa tot een ram; maar tot de lammeren, een gave zijner hand; en olie, een hin tot een efa.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs