Jeremia 37:19 | Waar zijn nu ulieder profeten, die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. |
Ezechiel 4:7 | Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren. |
Ezechiel 6:2 | Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer tegen dezelve; |
Ezechiel 11:4 | Daarom profeteer tegen hen; profeteer, o mensenkind! |
Ezechiel 11:13 | Het geschiedde nu, als ik profeteerde, dat Pelatja, de zoon van Benaja, stierf. Toen viel ik neder op mijn aangezicht, en riep met luider stem; en zeide: Ach, Heere HEERE! zult Gij gans een voleinding maken met het overblijfsel van Israel? |
Ezechiel 12:27 | Mensenkind, zie, die van het huis Israels zeggen: Het gezicht dat hij ziet, is voor vele dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn. |
Ezechiel 13:2 | Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israels, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. |
Ezechiel 13:16 | [Te weten] de profeten Israels, die van Jeruzalem profeteren, en voor haar een gezicht des vredes zien, waar geen vrede is, spreekt de Heere HEERE. |
Ezechiel 13:17 | En gij, mensenkind, zet uw aangezicht tegen de dochteren uws volks, dewelke profeteren uit haar hart, en profeteer tegen haar; |
Ezechiel 20:46 | Mensenkind, zet uw aangezicht naar den weg van het zuiden, en drup tegen het zuiden; en profeteer tegen het woud van het veld [in het] zuiden. |
Ezechiel 21:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, en drup tegen de heiligdommen, en profeteer tegen het land van Israel; |
Ezechiel 21:9 | Mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook geveegd. |
Ezechiel 21:14 | Daarom gij, mensenkind, profeteer, en sla hand tegen hand; want het zwaard zal verdubbeld worden ten derden male, het is het zwaard dergenen, die verslagen zullen worden; het is het zwaard der groten, die verslagen zullen worden, dat tot hen in de binnenste kameren indringen zal. |
Ezechiel 21:28 | En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere HEERE, van de kinderen Ammons, en van hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is ter slachting geveegd om te verdoen, om te glinsteren; |
Ezechiel 25:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen de kinderen Ammons, en profeteer tegen dezelve; |
Ezechiel 28:21 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Sidon, en profeteer tegen haar, |
Ezechiel 29:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte. |
Ezechiel 30:2 | Mensenkind! profeteer, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die dag! |
Ezechiel 34:2 | Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israel; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israels, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? |
Ezechiel 35:2 | Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seir, en profeteer tegen hetzelve, |