Esther 5:2 | En het geschiedde, toen de koning de koningin Esther zag, staande in het voorhof, verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die in zijn hand was, Esther toereikte; en Esther naderde, en roerde de spits des scepters aan. |
Esther 6:14 | Toen zij nog met hem spraken, zo kwamen des konings kamerlingen nabij, en zij haastten Haman tot den maaltijd te brengen, dien Esther bereid had. |
Esther 8:17 | Ook in alle en een ieder landschap, en in alle en een iedere stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijn wet aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden en vrolijke dagen; en velen uit de volken des lands werden Joden, want de vreze der Joden was op hen gevallen. |
Esther 9:1 | In de twaalfde maand nu (dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters. |
Esther 9:26 | Daarom noemt men die dagen Purim, van den naam van dat Pur. Hierom, vanwege al de woorden van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan gezien hadden, en wat tot hen overgekomen was, |
Job 1:11 | Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen? |
Job 1:19 | En zie, een grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. |
Job 2:5 | Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen! |
Job 4:5 | Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd. |
Job 5:19 | In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. |
Job 6:7 | Mijn ziel weigert [uw woorden] aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze. |
Job 19:21 | Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt. |
Job 20:6 | Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken raakte; |
Psalm 32:6 | Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken. |
Psalm 73:5 | Zij zijn niet in de moeite [als andere] mensen, en worden met [andere] mensen niet geplaagd. |
Psalm 73:14 | Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens. |
Psalm 88:4 | Want mijn ziel is der tegenheden zat, en mijn leven raakt tot aan het graf. |
Psalm 104:32 | Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij. |
Psalm 105:15 | Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad. |
Psalm 107:18 | Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. |