H5221 נָכָה
slaan, steken

Bijbelteksten

Psalm 69:27Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden.
Psalm 78:20Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden?
Psalm 78:51En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham.
Psalm 78:66En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan.
Psalm 102:5Mijn hart is geslagen en verdord als gras, [zodat] ik vergeten heb mijn brood te eten.
Psalm 105:33En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen.
Psalm 105:36Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten.
Psalm 121:6De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts.
Psalm 135:8Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe.
Psalm 135:10Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde;
Psalm 136:10Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Psalm 136:17Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Spreuken 17:10De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan.
Spreuken 17:26Het is niet goed, den rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen [iemand] slaan zouden om hetgeen recht is.
Spreuken 19:25Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.
Spreuken 23:13Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.
Spreuken 23:14Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.
Spreuken 23:35Men heeft mij geslagen, [zult gij zeggen,] ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken!
Hooglied 5:7De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij.
Jesaja 1:5Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen