Psalm 69:27 | Want zij vervolgen, dien Gij geslagen hebt; en maken een praat van de smart Uwer verwonden. |
Psalm 78:20 | Ziet, Hij heeft den rotssteen geslagen, dat er wateren uitvloeiden, en beken overvloediglijk uitbraken, zou Hij ook brood kunnen geven? Zou Hij Zijn volke vlees toebereiden? |
Psalm 78:51 | En Hij sloeg al het eerstgeborene in Egypte, het beginsel der krachten in de tenten van Cham. |
Psalm 78:66 | En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan. |
Psalm 102:5 | Mijn hart is geslagen en verdord als gras, [zodat] ik vergeten heb mijn brood te eten. |
Psalm 105:33 | En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen. |
Psalm 105:36 | Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten. |
Psalm 121:6 | De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. |
Psalm 135:8 | Die de eerstgeborenen van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe. |
Psalm 135:10 | Die veel volken sloeg, en machtige koningen doodde; |
Psalm 136:10 | Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
Psalm 136:17 | Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. |
Spreuken 17:10 | De bestraffing gaat dieper in den verstandige, dan den zot honderdmaal te slaan. |
Spreuken 17:26 | Het is niet goed, den rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen [iemand] slaan zouden om hetgeen recht is. |
Spreuken 19:25 | Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen. |
Spreuken 23:13 | Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven. |
Spreuken 23:14 | Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden. |
Spreuken 23:35 | Men heeft mij geslagen, [zult gij zeggen,] ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken! |
Hooglied 5:7 | De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. |
Jesaja 1:5 | Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank, en het ganse hart is mat. |