H5237 נׇכְרִי
strange woman, strange, foreigner, stranger, alien

Bijbelteksten

Ezra 10:11Nu dan, doet den HEERE, uwer vaderen God, belijdenis en doet Zijn welgevallen, en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreemde vrouwen.
Ezra 10:14Laat toch onze vorsten der ganse gemeente [hierover] staan, en allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen [bij zich] hebben doen wonen, op gezette tijden komen, en met hen de oudsten van elke stad en derzelver rechters; totdat wij van ons afwenden de hittigheid des toorns onzes Gods, om dezer zaken wil.
Ezra 10:17En zij voleindden het met alle mannen, die vreemde vrouwen [bij zich] hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste maand.
Ezra 10:18En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen [bij zich] hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja.
Ezra 10:44Alle dezen hadden vreemde vrouwen genomen; en [sommigen] van hen hadden vrouwen, waarbij zij kinderen gekregen hadden.
Nehemia 13:26Heeft niet Salomo, de koning van Israel, daarin gezondigd, hoewel er onder vele heidenen geen koning was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem ten koning over gans Israel gesteld had? Ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen.
Nehemia 13:27Zouden wij dan naar ulieden horen, dat gij al dit grote kwaad zoudt doen, overtredende tegen onzen God, doende vreemde vrouwen [bij u] wonen?
Job 19:15Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen.
Psalm 69:9Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend aan mijner moeders kinderen.
Spreuken 2:16Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, [die] met haar redenen vleit;
Spreuken 5:10Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet [kome] in het huis des onbekenden;
Spreuken 5:20En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen?
Spreuken 6:24Om u te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde tong.
Spreuken 7:5Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, [die] met haar redenen vleit.
Spreuken 20:16Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.
Spreuken 23:27Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put.
Spreuken 27:2Laat u een vreemde prijzen, en niet uw mond; een onbekende, en niet uw lippen.
Spreuken 27:13Als [iemand voor] een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende [vrouw].
Prediker 6:2Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is [ook] ijdelheid en een kwade smart.
Jesaja 2:6Maar Gij hebt Uw volk, het huis van Jakob, verlaten, want zij zijn vervuld [met goddeloosheid], meer dan het oosten, en zij zijn guichelaars gelijk de Filistijnen, en aan de kinderen der vreemden tonen zij hun behagen.

Mede mogelijk dankzij