H5344 נָקַב
boren, doorboren, uithollen, benoemen, noemen, bepalen, lasteren, vervloeken

Bijbelteksten

Genesis 30:28Hij zeide dan: Noem mij uitdrukkelijk uw loon, dat ik geven zal.
Leviticus 24:11Toen lasterde de zoon der Israelietische vrouw uitdrukkelijk den NAAM, en vloekte; daarom brachten zij hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selomith, de dochter van Dibri, van den stam Dan.
Leviticus 24:16En wie den Naam des HEEREN gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem zekerlijk stenigen; alzo zal de vreemdeling zijn, gelijk de inboorling, als hij den NAAM zal gelasterd hebben, hij zal gedood worden.
Numeri 1:17Toen namen Mozes en Aaron die mannen, welken met namen uitgedrukt zijn.
Numeri 23:8Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat zal ik schelden, waar de HEERE niet scheldt?
Numeri 23:25Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch vloeken, noch geenszins zegenen.
2 Koningen 12:9Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette die bij het altaar ter rechterhand, als iemand inkwam in het huis des HEEREN; en de priesters, die den dorpel bewaarden, staken daarin al het geld, dat ten huize des HEEREN gebracht werd.
2 Koningen 18:21Zie nu, vertrouwt gij u op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen.
1 Kronieken 12:31En van den halven stam van Manasse achttien duizend, die met namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David koning te maken;
1 Kronieken 16:41En met hen Heman en Jeduthun, en de overige uitgelezenen, die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid.
2 Kronieken 28:15De mannen nu, die met namen uitgedrukt zijn, maakten zich op, en grepen de gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden hen, en spijsden hen, en drenkten hen, en zalfden hen, en voerden ze op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria.
2 Kronieken 31:19Ook waren onder de kinderen van Aaron, de priesteren, op de velden der voorsteden hunner steden, in elke stad, mannen, die met namen uitgedrukt waren, om aan alle manspersonen onder de priesteren, en aan allen, die in het geslachtsregister onder de Levieten gesteld waren, delen te geven.
Ezra 8:20En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden.
Job 3:8Dat hem vervloeken de vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken;
Job 5:3Ik heb gezien een dwaas wortelende; doch terstond vervloekte ik zijn woning.
Job 40:19Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men [hem] met strikken den neus doorboren kunnen?
Job 40:21Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren?
Spreuken 11:26Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
Spreuken 24:24Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.
Jesaja 36:6Zie, gij vertrouwt op dien gebrokenen rietstaf, op Egypte; op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen, die op hem vertrouwen.

Mede mogelijk dankzij

TuinTuin