H5401 נָשַׁק
armed men, ruled, kiss, touched, kissed him, armed
2 Samuel 20:9 | En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand den baard van Amasa, om hem te kussen. |
1 Koningen 19:18 | Ook heb Ik in Israel doen overblijven zeven duizend, alle knieen, die zich niet gebogen hebben voor Baal, en allen mond, die hem niet gekust heeft. |
1 Koningen 19:20 | En hij verliet de runderen, en liep Elia na, en zeide: Dat ik toch mijn vader en mijn moeder kusse, daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan? |
1 Kronieken 12:2 | Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpende, en met pijlen schietende uit den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin. |
2 Kronieken 17:17 | En uit Benjamin was Eljada, een kloek held; en met hem tweehonderd duizend, die met boog en schild gewapend waren. |
Job 31:27 | En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft; |
Psalm 2:12 | Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij [op] den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen. |
Psalm 78:9 | (De kinderen van Efraim, gewapende boogschutters, keerden om ten dage des strijds.) |
Psalm 85:11 | De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten; de gerechtigheid en vrede zullen [elkander] kussen. |
Spreuken 7:13 | En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem: |
Spreuken 24:26 | Men zal de lippen kussen desgenen, die rechte woorden antwoordt. |
Hooglied 1:2 | Hij kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. |
Hooglied 8:1 | Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen, ook zouden zij mij niet verachten. |
Ezechiel 3:13 | En [ik hoorde] het geluid van der dieren vleugelen, die de een den ander raakten, en het geluid der raderen tegenover hen; en het geluid ener grote ruising. |
Hosea 13:2 | En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij [nochtans] zeggen: De mensen, die offeren, zullen de kalveren kussen. |