Genesis 34:30 | Toen zeide Jakob tot Simeon en tot Levi: Gij hebt mij beroerd, mits mij stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaanieten, en onder de Ferezieten; en ik ben weinig volks in getal; zo zij zich tegen mij verzamelen, zo zullen zij mij slaan, en ik zal verdelgd worden, ik en mijn huis. |
Jozua 6:18 | Alleenlijk dat gijlieden u wacht van het verbannene, opdat gij u misschien niet verbant, mits nemende van het verbannene, en het leger van Israel niet stelt tot een ban, noch datzelve beroert. |
Jozua 7:25 | En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons beroerd? De HEERE zal u beroeren te dezen dage! En gans Israel stenigde hem met stenen, en zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen met stenen. |
Richteren 11:35 | En het geschiedde, als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn klederen, en zeide: Ach mijn dochter! gij hebt mij ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren; want ik heb mijn mond opengedaan tot den HEERE, en ik zal niet kunnen teruggaan. |
1 Samuel 14:29 | Toen zeide Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt heb; |
1 Koningen 18:17 | En het geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder van Israel? |
1 Koningen 18:18 | Toen zeide hij: Ik heb Israel niet beroerd, maar gij en uws vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des HEEREN verlaten hebt en de Baals nagevolgd zijt. |
1 Kronieken 2:7 | En de kinderen van Charmi waren Achan, de beroerder van Israel, die zich aan het verbannene vergreep. |
Psalm 39:3 | Ik was verstomd [door] stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. |
Spreuken 11:17 | Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn vlees. |
Spreuken 11:29 | Wie zijn huis beroert, zal wind erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs van hart is. |
Spreuken 15:6 | [In] het huis des rechtvaardigen is een grote schat; maar in des goddelozen inkomst is beroerte. |
Spreuken 15:27 | Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat, zal leven. |