Psalm 119:91 | Naar Uw verordeningen blijven zij [nog] heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. |
Psalm 122:2 | Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem! |
Psalm 130:3 | Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? |
Psalm 134:1 | Een lied Hammaaloth. Ziet, looft den HEERE, alle gij knechten des HEEREN! gij, die allen nacht in het huis des HEEREN staat. |
Psalm 135:2 | Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods! |
Psalm 147:17 | Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude? |
Psalm 148:6 | En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden. |
Spreuken 12:7 | De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet [meer] zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan. |
Spreuken 25:6 | Praal niet voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats der groten; |
Spreuken 27:4 | Grimmigheid en overloping van toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan? |
Spreuken 29:4 | Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve. |
Prediker 1:4 | Het ene geslacht gaat, en het andere geslacht komt; maar de aarde staat in der eeuwigheid. |
Prediker 2:9 | En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die voor mij te Jeruzalem geweest was; ook bleef mijn wijsheid mij bij. |
Prediker 4:12 | En indien iemand den een mocht overweldigen, zo zullen de twee tegen hem bestaan; en een drievoudig snoer wordt niet haast gebroken. |
Prediker 4:15 | Ik zag al de levenden wandelen onder de zon, met de jongeling, den tweede, die in diens plaats staan zal. |
Prediker 8:3 | Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf niet staande in een kwade zaak; want al wat hem lust, doet hij. |
Hooglied 2:9 | Mijn Liefste is gelijk een ree, of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende uit de tralien. |
Jesaja 3:13 | De HEERE stelt Zich om te pleiten, en Hij staat, om de volken te richten. |
Jesaja 6:2 | De serafs stonden boven Hem; een iegelijk had zes vleugelen; met twee bedekte [ieder] zijn aangezicht, en met twee bedekte hij zijn voeten, en met twee vloog hij. |
Jesaja 10:32 | Nog een dag blijft hij te Nob; hij zal zijn hand bewegen [tegen] den berg der dochter van Sion, den heuvel van Jeruzalem. |