H6013 עָמֹק
deeper, deep, deep things

Bijbelteksten

Leviticus 13:3En de priester zal de plaag in het vel des vleses bezien; zo het haar in die plaag [in] wit veranderd is, en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag der melaatsheid; als de priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren.
Leviticus 13:4Maar zo de blaar in het vel zijn vleses wit is, en haar aanzien niet dieper is dan het vel, en het haar niet [in] wit veranderd is, zo zal de priester hem, die de plaag heeft, zeven dagen opsluiten.
Leviticus 13:25En de priester die gezien zal hebben, dat, ziet, het haar op de blaar in wit veranderd is, en haar aanzien dieper is dan het vel; het is melaatsheid, door den brand is zij uitgebot; daarom zal hem de priester onrein verklaren; het is de plaag der melaatsheid.
Leviticus 13:30En de priester die plaag zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien dieper is dan het vel, en geelachtig dun haar daarop is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is schurftheid, het is melaatsheid van het hoofd of van den baard.
Leviticus 13:31Maar als de priester de plaag der schurftheid zal bezien hebben, dat, ziet, haar aanzien niet dieper is dan het vel, en geen zwart haar daarop is, zo zal de priester hem, die de plaag der schurftheid heeft, zeven dagen doen opsluiten.
Leviticus 13:32Daarna zal de priester die plaag op den zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid niet uitgespreid, en daarop geen geelachtig haar is, noch het aanzien der schurftheid dieper dan het vel is;
Leviticus 13:34Daarna zal de priester die schurftheid op den zevenden dag bezien; indien, ziet, de schurftheid in het vel niet uitgespreid is, en haar aanzien niet dieper is dan het vel, zo zal de priester hem rein verklaren; en hij zal zijn klederen wassen, en rein zijn.
Job 11:8[Zij is als] de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten?
Job 12:22Hij openbaart de diepten uit de duisternis, en des doods schaduwe brengt Hij voort in het licht.
Psalm 64:7Zij doorzoeken allerlei schalkheid; ten uiterste doorzoeken zij, wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart.
Spreuken 18:4De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren; en de springader der wijsheid is een uitstortende beek.
Spreuken 20:5De raad in het hart eens mans is [als] diepe wateren; maar een man van verstand zal dien uithalen.
Spreuken 22:14De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.
Spreuken 23:27Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put.
Prediker 7:24Hetgeen verre af is, en zeer diep, wie zal dat vinden?
Ezechiel 23:32Alzo zegt de Heere HEERE: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot belaching en spot worden; [de beker] houdt veel in.

Mede mogelijk dankzij

KlussenKlussen