Deuteronomium 1:33 | Die voor uw aangezicht op den weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zoudt legeren; des nachts in het vuur, opdat Hij u den weg wees, waarin gij zoudt gaan, en des daags in de wolk. |
Deuteronomium 4:11 | En gijlieden naderdet en stondt beneden dien berg; (die berg nu brandde van vuur, tot aan het midden des hemels; er was duisternis, wolken en donkerheid). |
Deuteronomium 5:22 | Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des vuurs, der wolk en der donkerheid, met een grote stem, en deed daar niets toe; en Hij schreef ze op twee stenen tafelen, en gaf ze mij. |
Deuteronomium 31:15 | Toen verscheen de HEERE in de tent, in de wolkkolom; en de wolkkolom stond boven de deur der tent. |
1 Koningen 8:10 | En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. |
1 Koningen 8:11 | En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. |
2 Kronieken 5:13 | Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten horen, prijzende en lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, en met cimbalen, en [andere] muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, [namelijk] het huis des HEEREN. |
2 Kronieken 5:14 | En de priesters konden, vanwege die wolk, niet staan, om te dienen; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis Gods vervuld. |
Nehemia 9:12 | En Gij hebt ze des daags geleid met een wolkkolom, en des nachts met een vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Nehemia 9:19 | Hebt Gij hen nochtans door Uw grote barmhartigheid niet verlaten in de woestijn; de wolkkolom week niet van hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom des nachts, om hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen. |
Job 7:9 | Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet [weder] opkomen. |
Job 26:8 | Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. |
Job 26:9 | Hij houdt het vlakke [Zijns] troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover. |
Job 37:11 | Ook vermoeit Hij de dikke wolken [door] klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. |
Job 37:15 | Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen? |
Job 38:9 | Toen Ik de wolk [tot] haar kleding stelde, en de donkerheid [tot] haar windeldoek; |
Psalm 78:14 | En Hij leidde hen des daags met een wolk, en den gansen nacht met een licht des vuurs. |
Psalm 97:2 | Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. |
Psalm 99:7 | Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, [die] Hij hun gegeven had. |
Psalm 105:39 | Hij breidde een wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten. |