Spreuken 11:16 | Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden. |
Spreuken 11:28 | Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. |
Spreuken 13:8 | Het rantsoen van ieders ziel is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden niet. |
Spreuken 14:24 | Der wijzen kroon is hun rijkdom; de dwaasheid der zotten is dwaasheid. |
Spreuken 22:1 | De naam is uitgelezener dan grote rijkdom, de goede gunst dan zilver en dan goud. |
Spreuken 22:4 | Het loon der nederigheid, [met] de vreze des HEEREN, is rijkdom, en eer, en leven. |
Spreuken 30:8 | Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels; |
Prediker 4:8 | Daar is er een, en geen tweede; hij heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn arbeid geen einde; ook wordt zijn oog niet verzadigd van den rijkdom, en [zegt niet]: Voor wien arbeide ik toch, en doe mijn ziel gebrek hebben van het goede? Dit is ook ijdelheid, en het is een moeilijke bezigheid. |
Prediker 5:12 | Er is een kwaad, dat krankheid aanbrengt, [hetwelk] ik zag onder de zon: rijkdom van zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad. |
Prediker 5:13 | Of de rijkdom zelf vergaat door een moeilijke bezigheid; en hij gewint een zoon, en er is niet met al in zijn hand. |
Prediker 5:18 | Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht, om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave van God. |
Prediker 6:2 | Een man, denwelken God gegeven heeft rijkdom, en goederen, en eer; en hij heeft voor zijn ziel aan geen ding gebrek, van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet, om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dat opeet. Dit is [ook] ijdelheid en een kwade smart. |
Prediker 9:11 | Ik keerde mij, en zag onder de zon, dat de loop niet is der snellen, noch de strijd der helden, noch ook de spijs der wijzen, noch ook de rijkdom der verstandigen, noch ook de gunst der welwetenden, maar dat tijd en toeval aan alle dezen wedervaart; |
Jeremia 9:23 | Zo zegt de HEERE: Een wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid; een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom; |
Jeremia 17:11 | [Gelijk] een veldhoen [eieren] vergadert, maar broedt ze niet uit, [alzo] is hij, die rijkdom vergadert, doch niet met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijn laatste een dwaas zijn. |
Daniel 11:2 | En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzie staan, en de vierde zal verrijkt worden met grote rijkdom, meer dan al [de anderen]; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. |