1 Kronieken 18:4 | En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde al de wagen[paarden;] doch hij behield honderd wagens daarvan over. |
1 Kronieken 18:5 | En de Syriers van Damaskus kwamen, om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te helpen; maar David sloeg van de Syriers twee en twintig duizend man. |
1 Kronieken 20:6 | Daarna was er nog een krijg te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn vingeren waren zes en zes, vier en twintig, en hij was ook van Rafa geboren; |
1 Kronieken 23:4 | Uit dezen waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis des HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters; |
1 Kronieken 23:24 | Dit zijn de kinderen van Levi, naar het huis hunner vaderen, de hoofden der vaderen, naar hun gerekenden in het getal der namen naar hun hoofden, doende het werk van den dienst van het huis des HEEREN van twintig jaren oud en daarboven. |
1 Kronieken 23:27 | Want naar de laatste woorden van David werden de kinderen van Levi geteld, van twintig jaren oud en daarboven; |
1 Kronieken 24:16 | Het negentiende voor Petahja, het twintigste voor Jehezkel, |
1 Kronieken 24:17 | Het een en twintigste voor Jachin, het twee en twintigste voor Gamul, |
1 Kronieken 24:18 | Het drie en twintigste voor Delaja, het vier en twintigste voor Maazja. |
1 Kronieken 25:27 | Het twintigste voor Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. |
1 Kronieken 25:28 | Het een en twintigste voor Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 25:29 | Het twee en twintigste voor Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 25:30 | Het drie en twintigste voor Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 25:31 | Het vier en twintigste voor Romamthi-ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 27:1 | Dit nu zijn de kinderen Israels naar hun getal, de hoofden der vaderen, en de oversten der duizenden en der honderden, met hun ambtlieden, den koning dienende in alle zaken der verdelingen, aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des jaars; elke verdeling was vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:2 | Over de eerste verdeling in de eerste maand was Jasobam, de zoon van Zabdiel; en in zijn verdeling waren er vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:4 | En over de verdeling in de tweede maand was Dodai, de Ahohiet, en [over] zijn verdeling was Mikloth ook voorganger; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:5 | De derde overste des heirs in de derde maand was Benaja, de zoon van Jojada, den opperambtman; die was het hoofd; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:7 | De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
1 Kronieken 27:8 | De vijfde, in de vijfde maand, was Samhuth, de Jizrahiet, de overste; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |