Richteren 9:53 | Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimelechs hoofd; en zij verpletterde zijn hersenpan. |
1 Samuel 30:12 | Zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weder in hem; want hij had [in] drie dagen en drie nachten geen brood gegeten, noch water gedronken. |
2 Samuel 11:21 | Wie sloeg Abimelech, den zoon van Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een molensteen op hem van den muur, dat hij te Thebez stierf? Waarom zijt gij tot den muur genaderd? Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook dood. |
Job 41:15 | Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten [molensteen]. |
Hooglied 4:3 | Uw lippen zijn als een scharlaken snoer, en uw spraak is liefelijk; de slaap uws hoofds is als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |
Hooglied 6:7 | Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten. |