H6607 פֶּתַח
entrance, gate, in, entry, , entering, door

Bijbelteksten

2 Koningen 10:8En er kwam een bode, en boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van de zonen des konings gebracht. En hij zeide: Legt ze in twee hopen, aan de deur der poort, tot morgen.
2 Koningen 23:8En hij bracht al de priesters uit de steden van Juda, en verontreinigde de hoogten, alwaar die priesters gerookt hadden, van Geba af tot Ber-seba toe; en hij brak de hoogten der poorten af, [ook] die aan de deur der poort van Jozua, den overste der stad, was, welke aan iemands linkerhand was, in de stadspoort [gaande].
1 Kronieken 9:21Zacharja, de zoon van Meselemja, was poortier aan de deur van de tent der samenkomst.
1 Kronieken 19:9Als de kinderen Ammons uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde voor de poort der stad; maar de koningen, die gekomen waren, die waren bijzonder in het veld.
2 Kronieken 4:22Mitsgaders de gaffelen, en de sprengbekkens, en de rookschalen, en de wierookvaten, van gesloten goud; aangaande den ingang van het huis, zijn binnenste deuren, van het heilige der heiligen, en de deuren van het huis des tempels waren van goud.
2 Kronieken 12:10En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval [die] onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden.
2 Kronieken 18:9De koning van Israel nu en Josafat, de koning van Juda, zaten elk op zijn troon, bekleed met [hun] klederen, en zij zaten op het plein, aan de deur der poort van Samaria; en al de profeten profeteerden in hun tegenwoordigheid.
Nehemia 3:20Na hem verbeterde zeer vuriglijk Baruch, de zoon van Zabbai, een andere maat; van den hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester.
Nehemia 3:21Na hem verbeterde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz, een andere maat; van de huisdeur van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis.
Esther 5:1Het geschiedde nu aan den derden dag, dat Esther een koninklijk kleed aantrok, en stond in het binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis, tegenover de deur van het huis.
Job 31:9Zo mijn hart verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten deur geloerd heb;
Job 31:34Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.
Psalm 24:7Heft uw hoofden op, gij poorten, en verheft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga!
Psalm 24:9Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga!
Spreuken 1:21Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;
Spreuken 5:8Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
Spreuken 8:3Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, [aan] den ingang der deuren roept Zij overluid:
Spreuken 8:34Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
Spreuken 9:14En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, [op] de hoge plaatsen der stad;
Spreuken 17:19Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; die zijn deur verhoogt, zoekt verbreking.

Mede mogelijk dankzij