Psalm 114:6 | Gij bergen, dat gij opsprongt als rammen? gij heuvelen! als lammeren? |
Psalm 144:13 | Dat onze winkelen vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden bij duizenden werpen, [ja,] bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen. |
Spreuken 27:23 | Zijt naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden. |
Prediker 2:7 | Ik kreeg knechten en maagden, en ik had kinderen des huizes; ook had ik een groot bezit van runderen en schapen, meer dan allen, die voor mij te Jeruzalem geweest waren. |
Hooglied 1:8 | Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen. |
Jesaja 7:21 | En het zal geschieden te dien dage, dat iemand een koetje in het leven zal behouden hebben, en twee schapen; |
Jesaja 13:14 | En [een iegelijk] zal zijn als een verjaagde ree, en als een schaap, dat niemand vergadert; een iegelijk zal naar zijn volk omzien, en een iegelijk zal naar zijn land vluchten. |
Jesaja 22:13 | Maar ziet, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden, en schapen te kelen, vlees te eten, en wijn te drinken, [en te zeggen:] Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. |
Jesaja 53:6 | Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. |
Jesaja 60:7 | Al de schapen van Kedar zullen tot u verzameld worden; de rammen van Nebajoth zullen u dienen; zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken. |
Jesaja 61:5 | En uitlanders zullen staan, en uw kudden weiden; en vreemden zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. |
Jesaja 63:11 | Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes [en] Zijn volk; [maar nu,] waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde? |
Jesaja 65:10 | En Saron zal tot een schaapskooi worden, en het dal van Achor tot een runderleger, voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft. |
Jeremia 3:24 | Want de schaamte heeft den arbeid onzer vaderen opgegeten, van onze jeugd aan; hun schapen en hun runderen, hun zonen en hun dochteren. |
Jeremia 5:17 | En het zal uw oogst en uw brood opeten, [dat] uw zonen en uw dochteren zouden eten; het zal uw schapen en uw runderen opeten; het zal uw wijnstok en uw vijgeboom opeten; uw vaste steden, op dewelke gij vertrouwt, zal het arm maken, door het zwaard. |
Jeremia 12:3 | Maar Gij, o HEERE! kent mij, Gij ziet mij, en proeft mijn hart, [dat het] met U is. Ruk ze uit als schapen ter slachting, en heilig ze tot den dag der doding. |
Jeremia 13:20 | Hef uw ogen op, en zie, die daar van het noorden komen! waar is de kudde, die u gegeven was, de schapen uwer heerlijkheid? |
Jeremia 23:1 | Wee den herderen, die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien! spreekt de HEERE. |
Jeremia 23:2 | Daarom zegt de HEERE, de God Israels, alzo van de herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid, en hebt ze verdreven, en hebt ze niet bezocht; ziet, Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen, spreekt de HEERE. |
Jeremia 23:3 | En Ik zal het overblijfsel Mijner schapen Zelf vergaderen uit al de landen, waarhenen Ik ze verdreven heb; en Ik zal ze wederbrengen tot hun kooien, en zij zullen vruchtbaar zijn en vermenigvuldigen. |