Esther 9:10 | De tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet aan den roof. |
Esther 9:24 | Omdat Haman, de zoon van Hammedatha, den Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om te brengen; en dat hij het Pur, dat is, het lot had geworpen, om hen te verslaan, en om hen om te brengen. |
Job 26:8 | Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet. |
Psalm 6:8 | Mijn oog is doorknaagd van verdriet, is veroud, vanwege al mijn tegenpartijders. |
Psalm 7:5 | Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde!) |
Psalm 7:7 | Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen. |
Psalm 8:3 | Uit den mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden. |
Psalm 10:5 | Zijn wegen maken te allen tijde smarte; Uw oordelen zijn een hoogte, verre van hem; al zijn tegenpartijders, die blaast hij aan. |
Psalm 23:5 | Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende. |
Psalm 31:10 | Wees mij genadig, HEERE! want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik. |
Psalm 31:12 | Vanwege al mijn wederpartijders ben ik, ook mijn naburen, grotelijks tot een smaad geworden, en mijn bekenden tot een schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg. |
Psalm 42:11 | Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God? |
Psalm 69:18 | En verberg Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast U, verhoor mij. |
Psalm 69:20 | Gij weet mijn versmaadheid, en mijn schaamte, en mijn schande; al mijn benauwers zijn voor U. |
Psalm 74:4 | Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld. |
Psalm 74:23 | Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op. |
Psalm 129:1 | Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijn jeugd af, zegge nu Israel; |
Psalm 129:2 | Zij hebben mij dikwijls van mijn jeugd af benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht. |
Psalm 143:12 | En roei mijn vijanden uit, om Uw goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht. |
Spreuken 26:8 | Gelijk hij, die een [edel]gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft. |