H7206 רְאוּבֵנִי
Reubenite, Reuben

Bijbelteksten

Numeri 26:7Dit zijn de geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig duizend zevenhonderd en dertig.
Numeri 34:14Want de stam van de kinderen der Rubenieten, naar het huis hunner vaderen, en de stam van de kinderen der Gadieten, naar het huis hunner vaderen, hebben ontvangen; mitsgaders de halve stam van Manasse heeft zijn erfenis ontvangen.
Deuteronomium 3:12Ditzelfde land nu namen wij te dier tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de beek Arnon is, en de helft van het gebergte van Gilead, met de steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten.
Deuteronomium 3:16Maar aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden van de beek en de landpale; en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons;
Deuteronomium 4:43Bezer in de woestijn, in het effen land, voor de Rubenieten; en Ramoth in Gilead, voor de Gadieten; en Golan in Bazan, voor de Manassieten.
Deuteronomium 29:8En wij hebben hun land ingenomen, en dat ten erve gegeven aan de Rubenieten en Gadieten, mitsgaders aan den halven stam der Manassieten.
Jozua 1:12En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en den halven stam van Manasse, zeggende:
Jozua 12:6Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen Israels sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten en aan de Gadieten, en aan den halven stam van Manasse, dat [land] tot een erfelijke bezitting.
Jozua 13:8Met denwelken de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben; dewelke Mozes hunlieden gaf aan gene zijde van de Jordaan tegen het oosten, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven had:
Jozua 22:1Toen riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse,
2 Koningen 10:33Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse land van Gilead, der Gadieten, en der Rubenieten, en der Manassieten; van Aroer, dat aan de beek van Arnon is, en Gilead, en Basan.
1 Kronieken 5:6Zijn zoon Beera, welken Tiglath-pilneser, de koning van Assyrie, gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten.
1 Kronieken 5:26Zo verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-pilneser, den koning van Assyrie, die voerde hen gevankelijk weg, [te weten] de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en Habor, en Hara, en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag.
1 Kronieken 11:42Adina, de zoon van Siza, de Rubeniet, was het hoofd der Rubenieten; nochtans waren er dertig boven hem;
1 Kronieken 12:37En van gene zijde van de Jordaan, van de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam van Manasse, met allerlei krijgsgereedschap ten oorlog, honderd en twintigduizend.
1 Kronieken 26:32En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings.
1 Kronieken 27:16Doch over de stammen van Israël waren [dezen]: over de Rubenieten was Eliezer, de zoon van Zichri, voorganger; over de Simeonieten was Sefatja, de zoon van Maacha;

Mede mogelijk dankzij

BoekenBoeken