2 Koningen 10:30 | De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan hebt, doende wat recht is in Mijn ogen, [en] hebt aan het huis van Achab gedaan, naar alles, wat in Mijn hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten. |
2 Koningen 15:12 | Dit was het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den troon van Israel zitten; en het is alzo geschied. |
2 Koningen 18:9 | Het geschiedde nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was het zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel) dat Salmaneser, de koning van Assyrie, opkwam tegen Samaria, en haar belegerde. |
1 Kronieken 2:14 | Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde, |
1 Kronieken 3:2 | De derde Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, de koning te Gesur; de vierde Adonia, de zoon van Haggith; |
1 Kronieken 3:15 | De zonen van Josia nu waren [dezen]: de eerstgeborene Johanan, de tweede Jojakim, de derde Zedekia, de vierde Sallum. |
1 Kronieken 8:2 | Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde. |
1 Kronieken 12:10 | Mismanna de vierde; Jirmeja de vijfde; |
1 Kronieken 23:19 | Aangaande de kinderen van Hebron: Jeria was het hoofd, Amarja de tweede, Jahaziel de derde, en Jekameam de vierde. |
1 Kronieken 24:8 | Het derde voor Harim, het vierde voor Seorim, |
1 Kronieken 24:23 | En van de kinderen van [Hebron] was Jeria de [eerste], Amarja de tweede, Jahaziel de derde, Jekameam de vierde. |
1 Kronieken 25:11 | Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. |
1 Kronieken 26:2 | Meselemja nu had kinderen; Zecharja was de eerstgeborene, Jediael de tweede, Zebadja de derde, Jathniel de vierde, |
1 Kronieken 26:4 | Obed-edom had ook kinderen: Semaja was de eerstgeborene, Jozabad de tweede, Joah de derde, en Sachar de vierde, en Nethaneel de vijfde. |
1 Kronieken 26:11 | Hilkia was de tweede, Tebalja de derde, Zecharja de vierde; al de kinderen en broederen van Hosa waren dertien. |
1 Kronieken 27:7 | De vierde, in de vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja, zijn zoon; in zijn verdeling waren er ook vier en twintig duizend. |
2 Kronieken 20:26 | En op den vierden dag vergaderden zij zich in het dal van Beracha, want daar loofden zij den HEERE; daarom noemden zij den naam dierzelver plaats het dal van Beracha, tot op dezen dag. |
Ezra 8:33 | Op den vierden dag nu werd gewogen het zilver, en het goud, en de vaten, in het huis onzes Gods, aan de hand van Meremoth, den zoon van Uria, den priester, en met hem Eleazar, de zoon van Pinehas; en met hem Jozabad, de zoon van Jesua, en Noadja, de zoon van Binnui, de Levieten. |
Nehemia 9:3 | Want als zij opgestaan waren op hun standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN, huns Gods, een vierendeel van den dag; en op een [ander] vierendeel deden zij belijdenis, en aanbaden den HEERE, hun God. |
Jeremia 25:1 | Het woord, dat tot Jeremia geschied is over het ganse volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda (dit was het eerste jaar van Nebukadrezar, koning van Babel); |