H7326 רוּשׁ
poor man, poor, needy, lack

Bijbelteksten

1 Samuel 18:23En de knechten van Saul spraken deze woorden voor de oren van David. Toen zeide David: Is dat licht in ulieder ogen, des konings schoonzoon te worden, daar ik een arm en verachtzaam man ben?
2 Samuel 12:1En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm.
2 Samuel 12:3Maar de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter.
2 Samuel 12:4Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, [wat] te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was.
Psalm 34:11[Caph.] De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Psalm 82:3Doet recht den arme en den wees; rechtvaardigt den verdrukte en den arme.
Spreuken 10:4Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.
Spreuken 13:7Er is een, die zichzelven rijk maakt, en niet met al [heeft], en een, die zichzelven arm maakt, en [heeft] veel goed.
Spreuken 13:8Het rantsoen van ieders ziel is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden niet.
Spreuken 13:23Het ploegen der armen [geeft] veelheid der spijze; maar daar is een, die verteerd wordt door gebrek van oordeel.
Spreuken 14:20De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.
Spreuken 17:5Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.
Spreuken 18:23De arme spreekt smekingen; maar de rijke antwoordt harde dingen.
Spreuken 19:1De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.
Spreuken 19:7Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na [met] woorden die niets zijn.
Spreuken 19:22De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.
Spreuken 22:2Rijken en armen ontmoeten elkander; de HEERE heeft hen allen gemaakt.
Spreuken 22:7De rijke heerst over de armen; en die ontleent, is des leners knecht.
Spreuken 28:3Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.
Spreuken 28:6De arme, wandelende in zijn oprechtheid, is beter, dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk.

Mede mogelijk dankzij

Hadderech