H7368 רָחַק
ver weg gaan

Bijbelteksten

Psalm 35:22HEERE! Gij hebt het gezien, zwijg niet; Heere! wees niet verre van mij.
Psalm 38:22Verlaat mij niet, o HEERE, mijn God! wees niet verre van mij.
Psalm 55:8Ziet, ik zou ver wegzwerven, ik zou vernachten in de woestijn. Sela.
Psalm 71:12O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp.
Psalm 88:9Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen.
Psalm 88:19Gij hebt vriend en metgezel verre van mij gedaan; mijn bekenden zijn [in] duisternis.
Psalm 103:12Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons.
Psalm 109:17Dewijl hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem.
Psalm 119:150Die kwade praktijken najagen, genaken [mij], zij wijken verre van Uw wet.
Spreuken 4:24Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u.
Spreuken 5:8Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
Spreuken 19:7Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na [met] woorden die niets zijn.
Spreuken 22:5Doornen [en] strikken zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.
Spreuken 22:15De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
Spreuken 30:8Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;
Prediker 3:5Een tijd om stenen weg te werpen, en een tijd om stenen te vergaderen; een tijd om te omhelzen, en een tijd om verre te zijn van omhelzen;
Prediker 12:6Eer dat het zilveren koord ontketend wordt, en de gulden schaal in stukken gestoten wordt, en de kruik aan de springader gebroken wordt, en het rad aan den bornput in stukken gestoten wordt;
Jesaja 6:12Want de HEERE zal die mensen verre wegdoen, en de verlating zal groot wezen in het binnenste des lands.
Jesaja 26:15Gij, o HEERE! hadt dit volk vermeerderd, Gij hadt dit volk vermeerderd; Gij waart verheerlijkt geworden; [maar] Gij hebt hen [in] al de einden des aardrijks verre weggedaan.
Jesaja 29:13Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk [tot Mij] nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, [waarmede zij] Mij [vrezen], mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn;

Mede mogelijk dankzij