Jozua 3:12 | Nu dan, neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israels, uit iederen stam een man; |
Jozua 4:2 | Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit elken stam een man. |
Jozua 4:3 | En gebiedt hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden van de Jordaan, uit de standplaats van de voeten der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het nachtleger, waar gij dezen nacht zult vernachten. |
Jozua 4:4 | Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen bestellen van de kinderen Israels, uit elken stam een man. |
Jozua 4:8 | De kinderen Israels nu deden alzo, gelijk als Jozua geboden had; en zij namen twaalf stenen op midden uit de Jordaan, gelijk als de HEERE tot Jozua gesproken had, naar het getal der stammen van de kinderen Israels; en zij brachten ze met zich over naar het nachtleger, en stelden ze aldaar. |
Jozua 4:9 | Jozua richtte ook twaalf stenen op, midden in de Jordaan, ter standplaats van de voeten der priesteren, die de ark des verbonds droegen; en zij zijn daar tot op dezen dag. |
Jozua 4:20 | En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die zij uit de Jordaan genomen hadden. |
Jozua 6:22 | Jozua nu zeide tot de twee mannen, de verspieders des lands: Gaat in het huis der vrouw, der hoer, en brengt die vrouw van daar uit, met al wat zij heeft, gelijk als gij haar gezworen hebt. |
Jozua 8:25 | En het geschiedde, dat allen, die te dien dage vielen, zo mannen als vrouwen, waren twaalf duizend, al te zamen lieden van Ai. |
Jozua 9:10 | En alles wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen der Amorieten die aan gene zijde van de Jordaan waren, Sihon, den koning van Hesbon, en Og, den koning van Bazan, die te Astharoth [woonde]. |
Jozua 14:3 | Want aan de twee stammen en den halven stam had Mozes een erfdeel gegeven op gene zijde van de Jordaan; maar aan de Levieten had hij geen erfdeel onder hen gegeven. |
Jozua 14:4 | Want de kinderen van Jozef waren twee stammen, Manasse en Efraim; en aan de Levieten gaven zij geen deel in het land, maar steden om te bewonen, en derzelver voorsteden voor hun vee en voor hun bezitting. |
Jozua 15:60 | Kirjath-baal, die is Kirjath-jearim, en Rabba; twee steden en haar dorpen. |
Jozua 18:24 | Chefar-haammonai, en Ofni, en Gaba; twaalf steden en haar dorpen. |
Jozua 19:15 | En Kattath, en Nahalal, en Simron, en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden en haar dorpen. |
Jozua 19:30 | En Umma, en Afek, en Rehob; twee en twintig steden en haar dorpen. |
Jozua 21:7 | Aan de kinderen van Merari, naar hun huisgezinnen, van den stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam van Zebulon, twaalf steden. |
Jozua 21:16 | En Ain en haar voorsteden, en Jutta en haar voorsteden, en Beth-semes en haar voorsteden; negen steden van deze twee stammen. |
Jozua 21:25 | En van den halven stam van Manasse, Thaanach en haar voorsteden, en Gath-rimmon en haar voorsteden: twee steden. |
Jozua 21:27 | En aan de kinderen van Gerson, van de huisgezinnen der Levieten, van den halven stam van Manasse, de vrijstad des doodslagers, Golan in Bazan, en haar voorsteden, en Beesthera en haar voorsteden: twee steden. |