H8318 שֶׁרֶץ
het kruipende, insecten

Bijbelteksten

Genesis 1:20En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
Genesis 7:21En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.
Leviticus 5:2Of wanneer een mens enig onrein ding zal aangeroerd hebben, hetzij het dode aas van een wild onrein gedierte, of het dode aas van onrein vee, of het dode aas van onrein kruipend gedierte; al is het voor hem verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig.
Leviticus 11:10Maar al wat in de zeeen en in de rivieren, van alle gewemel der wateren, en van alle levende ziel, die in de wateren is, geen vinnen of schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.
Leviticus 11:20Alle kruipend gevogelte, dat op vier [voeten] gaat, zal u een verfoeisel zijn.
Leviticus 11:21Dit nochtans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier [voeten] gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft, om daarmede op de aarde te springen;
Leviticus 11:23En alle kruipend gevogelte, dat vier voeten heeft, zal u een verfoeisel zijn.
Leviticus 11:29Verder zal u dit onder het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, en de muis, en de schildpad, naar haar aard;
Leviticus 11:31Die zullen u onrein zijn onder alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot aan den avond.
Leviticus 11:41Voorts alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zal een verfoeisel zijn; het zal niet gegeten worden.
Leviticus 11:42Al wat op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier [voeten], of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel.
Leviticus 11:43Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan verontreinigd zoudt worden.
Leviticus 11:44Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert.
Leviticus 22:5Of zo wie aangeroerd zal hebben enig kruipend gedierte, waarvan hij onrein is, of een mens, waarvan hij onrein is, naar al zijn onreinigheid;
Deuteronomium 14:19Ook al het kruipend gevogelte zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten worden.

Mede mogelijk dankzij

Livius Onderwijs