Zacharia 4:13 | En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn? En ik zeide: Neen, mijn Heere! |
Zacharia 4:14 | Toen zeide Hij: Deze zijn de twee olietakken, welke voor den Heere der ganse aarde staan. |
Zacharia 5:3 | Toen zeide Hij tot mij: Dit is de vloek, die uitgaan zal over het ganse land; want een iegelijk, die steelt, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden; desgelijks een iegelijk, die [valselijk] zweert, zal van hier, volgens denzelven [vloek], uitgeroeid worden. |
Zacharia 5:4 | Ik breng dezen [vloek] voort, spreekt de HEERE der heirscharen, dat hij kome in het huis van den dief, en in het huis desgenen, die bij Mijn Naam valselijk zweer; en hij zal het verteren, met zijn houten en zijn stenen. |
Zacharia 5:5 | En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide tot mij: Hef nu uw ogen op, en zie, wat dit zij, dat er voortkomt. |
Zacharia 5:6 | En ik zeide: Wat is dat? En Hij zeide: Dit is een efa, die voortkomt. Verder zeide Hij: Dit is het oog over henlieden in het ganse land. |
Zacharia 5:7 | En ziet, een plaat van lood werd opgeheven, en er was een vrouw, zittende in het midden der efa. |
Zacharia 5:8 | En Hij zeide: Deze is de goddeloosheid; en Hij wierp ze in het midden van de efa; en Hij wierp het loden gewicht op den mond derzelve. |
Zacharia 5:9 | En ik hief mijn ogen op, en ik zag; en ziet, twee vrouwen kwamen voort, en wind was in haar vleugelen, en zij hadden vleugelen, als de vleugelen eens ooievaars; en zij voerden de efa tussen de aarde en tussen den hemel. |
Zacharia 5:10 | Toen zeide ik tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen zij deze efa? |
Zacharia 6:1 | En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wagens gingen er uit van tussen twee bergen, en die bergen waren bergen van koper. |
Zacharia 6:2 | Aan den eersten wagen waren rode paarden; en aan den tweeden wagen waren zwarte paarden. |
Zacharia 6:3 | En aan den derden wagen witte paarden; en aan den vierden wagen hagelvlekkige paarden, die sterk waren. |
Zacharia 6:4 | En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere? |
Zacharia 6:5 | En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze zijn de vier winden des hemels, uitgaande van daar zij stonden voor den Heere der ganse aarde. |
Zacharia 6:6 | Aan welken [wagen] de zwarte paarden zijn, [die paarden] gaan uit naar het Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland. |
Zacharia 6:7 | En die sterke [paarden] gingen uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; want Hij had gezegd: Gaat heen, doorwandelt het land. En zij doorwandelden het land. |
Zacharia 6:8 | En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie, deze, die uitgegaan zijn naar het Noorderland, hebben Mijn Geest doen rusten in het Noorderland. |
Zacharia 6:10 | Neem van de gevankelijk weggevoerden van Cheldai, van Tobia, en van Jedaja, en kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josia, den zoon van Zefanja, dewelke uit Babel gekomen zijn; |
Zacharia 6:11 | Te weten, neem zilver en goud, en maak kronen; en zet ze op het hoofd van Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester. |