Richteren 6:17 | En hij zeide tot Hem: Indien ik nu genade gevonden heb in Uw ogen, zo doe mij een teken, dat Gij het zijt, Die met mij spreekt. |
Richteren 7:12 | En de Midianieten, en Amalekieten, en al de kinderen van het oosten, lagen in het dal, gelijk sprinkhanen in menigte, en hun kemelen waren ontelbaar, gelijk het zand, dat aan den oever der zee is, in menigte. |
Richteren 8:26 | En het gewicht der gouden voorhoofdsierselen, die hij begeerd had, was duizend en zevenhonderd [sikkelen] gouds, zonder de maantjes, en ketenen, en purperen klederen, die de koningen der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden, die aan de halzen hunner kemelen geweest waren. |
1 Kronieken 27:27 | En over de wijngaarden was Simei, de Ramathiet; maar over hetgeen dat van de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was Zabdi, de Sifmiet. |
Ezra 8:20 | En van Nethinim, die David en de vorsten ten dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden. |
Job 19:29 | Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is [over] de misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. |
Psalm 122:3 | Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is; |
Psalm 122:4 | Waarheen de stammen opgaan, de stammen des HEEREN, [tot] de getuigenis Israels, om den Naam des HEEREN te danken. |
Psalm 123:2 | Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op den HEERE, onzen God, totdat Hij ons genadig zij. |
Psalm 124:1 | Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israel, |
Psalm 124:2 | Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden; |
Psalm 124:6 | De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof. |
Psalm 129:6 | Laat hen worden als gras op de daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt; |
Psalm 129:7 | Waarmede de maaier zijn hand niet vult, noch de garvenbinder zijn arm; |
Psalm 133:3 | Het is gelijk de dauw van Hermon, [en] die nederdaalt op de bergen van Sion, want de HEERE gebiedt aldaar den zegen [en] het leven tot in der eeuwigheid. |
Psalm 137:8 | O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt. |
Psalm 137:9 | Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal. |
Psalm 144:15 | Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk, wiens God de HEERE is. |
Prediker 1:9 | Hetgeen er geweest is, hetzelve zal er zijn, en hetgeen er gedaan is, hetzelve zal er gedaan worden; zodat er niets nieuws is onder de zon. |
Prediker 1:10 | Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet dat, het is nieuw? Het is alreeds geweest in de eeuwen, die voor ons geweest zijn. |