Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
māraṣ, ww.; TWOT 1245;
1) ziek maken, ziek zijn; 1b) nifal ziek zijn, verderf (1 Kon. 2:8; Job 6:25; Mi. 2:10), verwensing, vloek (P. Broers, p. 218); 1c) hifal misselijkmakend, ziekmakend (Job 16:3) מַה־יַּ֝מְרִֽיצְךָ֗ "wat maakt u ziek" (SBOT, p. 527; BDB, p. 568), prikkelen (P. Broers, p. 218);
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!