Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
parʿō, zn. mnl.; TWOT 1825; van het Egyptisch pr-ʿꜢ "groot huis".
1) titel farao (Genesis 12:15ev., 37:36; etc.), פַּרְעֹה נְכֹה H6549 farao Necho (2 Kon. 23:35), פַּרְעֹה חׇפְרַע H6548 farao Hofra (Jer. 44:30)