Wijsheid van Salomo 5

Voor achtergrondinformatie zie Wijsheid van Salomo.


1 Dan zal de rechtvaardige met grote vrijmoedigheid staan voor het aangezicht dergenen, die hem verdrukt en zijn moeiten verworpen hebben.

2 En zij dat ziende, zullen met zware vrees beroerd worden, en zullen zich ontzetten over deze onvermeende zaligheid.

3 En berouw hebbende, zullen zij onder elkander zeggen, en door angst des geestes zuchten, en zeggen: Deze was het over wie wij eertijds lachten, en die wij voor een smadelijke beschimping hadden.

4 Wij zotten, hielden zijn leven voor razernij, en zijn einde voor oneerlijk.

5 Hoe is hij nu gerekend onder de kinderen Gods, en hoe is zijn lot onder de heiligen!

6 Voorwaar wij zijn van de weg der waarheid afgedwaald, en het licht der gerechtigheid heeft ons niet beschenen, en de zon der gerechtigheid is ons niet opgegaan.

7 Wij zijn vervuld geworden in de paden der ongerechtigheid en des verderfs, en hebben woeste omwegen doorreisd, maar de weg des Heren hebben wij niet gekend.

8 Wat heeft ons de hovaardij gebaat? en wat heeft ons de rijkdom met pochen gebracht?

9 Al die dingen zijn voorbijgegaan gelijk een schaduw, en gelijk een voorbijlopende tijding.

10 Gelijk een schip varende door de baren des waters, waarvan, als het voorbij gevaren is geen spoor gevonden wordt, noch de rechte weg zijner reis door de baren.

11 Of gelijk geen kenteken wordt gevonden van de reis des vogels, die door de lucht vliegt, maar als de vleugels bewogen worden, gaat de slag der wieken door de lichte geslagen wind, die door de kracht des suizens gespleten wordt, en daarna vindt men geen teken in hem van de doortocht.

12 Of gelijk wanneer een pijl, naar het doelwit geschoten zijnde, de lucht die daardoor verdeeld was, terstond weder tezamen loopt, zodat men zijn doorgang niet weet.

13 Zo ook wij, als wij geboren zijn, terstond zijn wij bezweken.

14 En kunnen geen teken der deugd tonen, maar zijn in onze boosheid verteerd geworden.

15 Want de hoop van de goddeloze is gelijk een vezeltje, hetwelk van de wind gedreven wordt, en gelijk een dunne rijm, die door een wervelwind gejaagd wordt; en als een rook, die door de wind verwaaid wordt, of ook gelijk de gedachtenis voorbijgaat van degene, die maar één dag gast geweest is.

16 Maar de rechtvaardigen leven in der eeuwigheid, en hun loon is bij de Here, en de Allerhoogste zorgt voor hen.

17 Daarom zullen zij ontvangen een zeer heerlijk rijk, en een schone kroon uit de hand des Heren, want met zijn rechterhand zal hij hen beschermen, en met zijn arm zal hij hen beschutten.

18 Hij zal zijn ijver nemen tot een gehele wapenrusting, en zijn schepselen wapenen tot wraak tegen de vijanden.

19 Hij zal gerechtigheid aantrekken tot een borstharnas, en een ongeveinsd oordeel opzetten tot een helm.

20 Hij zal heiligheid nemen tot een onoverwinnelijk schild,

21 En zal de gestrenge toorn scherpen tot een zwaard, en de wereld zal met hem strijden tegen de onwijzen.

22 De welmikkende pijlen der bliksemen zullen heengaan, en gelijk als van een welgespannen boog uit de wolken op het doelwit treffen.

23 Dikke hagelstenen zullen geworpen worden, als uit een slinger der gramschap; het water der zee zal tegen hen zeer woeden, en de stromen zullen tezamen heftig overvloeien.

24 De Geest der kracht zal hen tegenstaan, en hen als een draaiwind uitwannen, en de ongerechtigheid zal de gehele aarde verwoesten, en de boosaardigheid zal de stoelen der machtigen omkeren.


Commentaar

Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!


Mede mogelijk dankzij

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel