Jeremia 3:23 | Waarlijk, tevergeefs [verwacht men het] van de heuvelen [en] de menigte der bergen; waarlijk, in den HEERE, onzen God, is Israels heil! |
Jeremia 4:24 | Ik zag de bergen aan, en ziet, zij beefden; en al de heuvelen schudden. |
Jeremia 9:10 | Ik zal een geween en een weeklage opheffen over de bergen, en een klaaglied over de herdershutten der woestijn; want zij zijn afgebrand, dat er niemand doorgaat, en men hoort er geen stem van vee; van de vogelen des hemels aan tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan! |
Jeremia 13:16 | Geeft eer den HEERE, uw God, eer dat Hij het duister maakt, en eer uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen; dat gij naar licht wacht, en Hij datzelve tot een schaduw des doods stelle, en tot een donkerheid zette. |
Jeremia 31:5 | Gij zult weder wijngaarden planten op de bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten. |
Jeremia 46:18 | [Zo waarachtig als] Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen; hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee, aankomen! |
Jeremia 50:6 | Mijn volk waren verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd [naar] de bergen, zij gingen van berg tot heuvel, zij vergaten hun legering. |
Klaagliederen 4:19 | [Koph.] Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden des hemels; zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd. |
Ezechiel 6:2 | Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israels, en profeteer tegen dezelve; |
Ezechiel 6:3 | En zeg: Gij bergen Israels, hoort het woord des Heeren HEEREN! Zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven. |
Ezechiel 6:13 | Dan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben, als hun verslagenen in het midden hunner drekgoden rondom hun altaren wezen zullen op alle hoge heuvelen, op alle toppen der bergen, en onder allen groenen boom, en onder alle dichte eiken, de plaats, alwaar zij al hun drekgoden liefelijken reuk maakten. |
Ezechiel 7:7 | De morgenstond is tot u gekomen, o inwoner des lands, de tijd is gekomen, de dag der beroerte is nabij, en er is geen wederklank der bergen. |
Ezechiel 7:16 | En hun ontkomenden zullen [wel] ontkomen, maar zij zullen op de bergen zijn, zij allen zullen zijn gelijk duiven der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid. |
Ezechiel 18:6 | Niet eet op de bergen, en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israels; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert; |
Ezechiel 18:11 | En die al die dingen niet doet; maar eet ook op de bergen, en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten; |
Ezechiel 18:15 | Niet eet op de bergen, noch zijn ogen opheft tot de drekgoden van het huis Israels, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt; |
Ezechiel 19:9 | En zij stelden hem in gesloten bewaring met haken, opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten hem in vestingen, opdat zijn stem niet meer gehoord wierde op de bergen Israels. |
Ezechiel 22:9 | Achterklappers zijn in u geweest om bloed te vergieten, en in u hebben zij op de bergen gegeten, zij hebben schandelijkheid in het midden van u gedaan. |
Ezechiel 31:12 | En vreemden, de tirannigste der heidenen, roeiden hem uit en verlieten hem; zijn takken vielen op de bergen en in alle valleien, en zijn scheuten werden verbroken bij alle stromen des lands; en alle volken der aarde gingen af uit zijn schaduw, en verlieten hem. |
Ezechiel 32:5 | En Ik zal uw vlees henengeven op de bergen, en de dalen met uw hoogheid vervullen. |