Genesis 14:6 | En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. |
Genesis 36:20 | Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana, |
Deuteronomium 2:12 | Ook woonden de Horieten te voren in Seir; maar de kinderen van Ezau verdreven hen uit de bezitting en verdelgden hen van hun aangezicht, en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE hun gegeven heeft. |
1 Kronieken 1:39 | De kinderen van Lotan nu waren Hori en Homam; en de zuster van Lotan was Timna. |
Job 30:6 | Opdat zij wonen zouden in de kloven der dalen, de holen des stofs en der steenrotsen. |