Leeuw

Bijbelteksten

Psalm 22:22Verlos mij uit des leeuwen muil; en verhoor mij van de hoornen der eenhoornen.
Psalm 34:11[Caph.] De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Psalm 35:17Heere! hoe lang zult Gij toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen, mijn eenzame van de jonge leeuwen.
Psalm 57:5Mijn ziel is in het midden der leeuwen, ik lig [onder] stokebranden, mensenkinderen, welker tanden spiesen en pijlen zijn, en hun tong een scherp zwaard.
Psalm 58:7O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE!
Psalm 91:13Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertreden.
Psalm 104:21De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.
Spreuken 19:12Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
Spreuken 20:2De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel.
Spreuken 22:13De luiaard zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden!
Spreuken 26:13De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
Spreuken 28:1De goddelozen vlieden, waar geen vervolger is; maar elk rechtvaardige is moedig, als een jonge leeuw.
Spreuken 28:15De goddeloze, heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer, die ginds en weder loopt.
Spreuken 30:30De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;
Prediker 9:4Want voor dengene, die vergezelschapt is bij alle levenden, is er hoop; want een levende hond is beter dan een dode leeuw.
Hooglied 4:8Bij Mij van den Libanon af, o bruid! kom bij Mij van den Libanon af; zie van den top van Amana, van den top van Senir en van Hermon, van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden.
Jesaja 5:29Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen, en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn.
Jesaja 11:6En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven.
Jesaja 11:7De koe en de berin zullen te zamen weiden, haar jongen zullen [te zamen] nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os.
Jesaja 15:9Want de wateren van Dimon zijn vol bloeds, want Ik zal Dimon nog meer toeschikken: [te weten] leeuwen over de ontkomenen van Moab, mitsgaders over het overblijfsel des lands.