Nehemia 12:26 | Dezen waren in de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in de dagen van Nehemia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den schriftgeleerde. |
Nehemia 12:30 | En de priesters en de Levieten reinigden zichzelven; daarna reinigden zij het volk, en de poorten, en den muur. |
Nehemia 12:35 | En van de priesters kinderen met trompetten: Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf; |
Nehemia 12:41 | En de priesters, Eljakim, Maaseja, Minjamin, Michaja, Eljoenai, Zacharja, Hananja, met trompetten; |
Nehemia 13:4 | Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor dezen nabestaande van Tobia geworden. |
Nehemia 13:13 | En ik stelde tot schatmeesters over de schatten, Selemja, den priester, en Zadok, den schrijver, en Pedaja, uit de Levieten; en aan hun hand Hanan, den zoon van Zakkur, den zoon van Matthanja; want zij werden getrouw geacht, en hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen. |
Psalm 78:64 | Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet. |
Psalm 99:6 | Mozes en Aaron waren onder Zijn priesters, en Samuel onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot den HEERE, en Hij verhoorde hen. |
Psalm 110:4 | De HEERE heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. |
Psalm 132:9 | Dat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid, en dat Uw gunstgenoten juichen. |
Psalm 132:16 | En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen. |
Jesaja 8:2 | Toen nam ik mij getrouwe getuigen, Uria, den priester, en Zacharia, den zoon van Jeberechja. |
Jesaja 24:2 | En gelijk het volk, alzo zal de priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd, alzo haar vrouw; gelijk de koper, alzo de verkoper; gelijk de lener, alzo de ontlener; gelijk de woekeraar, alzo die, van welken hij woeker ontvangt. |
Jesaja 28:7 | En ook dwalen dezen van den wijn, en zij dolen van den sterken drank; de priester en de profeet dwalen van den sterken drank; zij zijn verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank; zij dwalen in het gezicht; zij waggelen in het gericht. |
Jesaja 61:6 | Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. |
Jesaja 66:21 | En ook zal Ik uit dezelve enigen tot priesters [en] tot Levieten nemen, zegt de HEERE. |
Jeremia 2:8 | De priesters zeiden niet: Waar is de HEERE? en die de wet handelden, kenden Mij niet; en de herders overtraden tegen Mij; en de profeten profeteerden door Baal, en wandelden [naar dingen, die] geen nut doen. |
Jeremia 2:26 | Gelijk een dief beschaamd wordt, wanneer hij gevonden wordt, alzo zijn die van het huis Israels beschaamd; zij, hun koningen, hun vorsten, en hun priesters, en hun profeten; |
Jeremia 4:9 | En het zal te dier tijd geschieden, spreekt de HEERE, [dat] het hart des konings en het hart der vorsten vergaan zal; en de priesters zullen zich ontzetten, en de profeten zich verwonderen. |
Jeremia 5:31 | De profeten profeteren valselijk, en de priesters heersen door hun handen; en Mijn volk heeft het gaarne alzo; maar wat zult gij ten einde van dien maken? |