Wangen

Bijbelteksten

Hooglied 1:10Uw wangen zijn liefelijk in de spangen, uw hals in de parelsnoeren.
Hooglied 5:13Zijn wangen zijn als een bed van specerijen, [als] welriekende torentjes; Zijn lippen zijn [als] lelien, druppende van vloeiende mirre.
Hooglied 6:7Uw wangen zijn als een stuk van een granaatappel tussen uw vlechten.
Jesaja 50:6Ik geef Mijn rug dengenen, die [Mij] slaan, en Mijn wangen dengenen, die [Mij] het haar uitplukken; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadheden en speeksel.
Klaagliederen 1:2[Beth.] Zij weent steeds des nachts, en haar tranen [lopen] over haar kinnebakken; zij heeft geen trooster onder al haar liefhebbers; al haar vrienden hebben trouwelooslijk met haar gehandeld, zij zijn haar tot vijanden geworden.
Klaagliederen 3:30[Jod.] Hij geve zijn wang dien, die hem slaat, hij worde zat van smaad.
Micha 4:14Nu, rot u met benden, gij dochter der bende, hij zal een belegering tegen ons stellen; zij zullen den rechter Israels met de roede op het kinnebakken slaan.
Lukas 6:29Dengene, die u aan de wang slaat, biedt ook de andere; en dengene, die u den mantel neemt, verhindert ook den rok niet [te nemen].

Doneer Aantekeningen bij de Bijbel