Horma (plaats)

Bijbelteksten

Numeri 14:45Toen kwamen af de Amalekieten en de Kanaanieten, die in dat gebergte woonden, en sloegen hen, en versmeten hen, tot Horma toe.
Numeri 21:3De HEERE dan verhoorde de stem van Israel, en gaf de Kanaanieten over; en hij verbande hen en hun steden; en hij noemde den naam dier plaats Horma.
Deuteronomium 1:44Toen togen de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden, u tegemoet, en vervolgden u, gelijk als de bijen doen; en zij verpletterden u in Seir tot Horma toe.
Jozua 12:14De koning van Horma, een; de koning van Harad, een;
Jozua 15:30En Eltholad, en Chesil, en Horma,
Jozua 19:4En Eltholad, en Bethul, en Horma,
Richteren 1:17Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de Kanaanieten, wonende te Zefat, en zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad Horma.
1 Samuel 30:30En tot die te Horma, en tot die te Chor-asan, en tot die te Atach,
1 Kronieken 4:30En te Bethuel, en te Horma, en te Ziklag,

Livius Onderwijs