Micha (profeet 2)

Bijbelteksten

1 Koningen 22:8Toen zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert, maar kwaad: Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning zegge niet alzo!
1 Koningen 22:9Toen riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla.
1 Koningen 22:13De bode nu, die heengegaan was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch, de woorden der profeten zijn uit een mond goed tot den koning; dat toch uw woord zij, gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het goede.
1 Koningen 22:14Doch Micha zeide: [Zo waarachtig als] de HEERE leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal, dat zal ik spreken.
1 Koningen 22:15Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar Ramoth in Gilead ten strijde trekken, of zullen wij [het] nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult voorspoedig zijn, want de HEERE zal ze in de hand des konings geven.
1 Koningen 22:24Toen trad Zedekia, de zoon van Kenaana, toe, en sloeg Micha op het kinnebakken; en hij zeide: Door wat [weg] is de geest des HEEREN van mij doorgegaan, om u aan te spreken?
1 Koningen 22:25En Micha zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden dag, als gij zult gaan [van] kamer in kamer, om u te versteken.
1 Koningen 22:26De koning van Israel nu zeide: Neem Micha, en breng hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings;
1 Koningen 22:28En Micha zeide: Indien gij enigszins met vrede wederkomt, zo heeft de HEERE door mij niet gesproken! Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar!

KlussenKlussen