Qere en Ketiv

Bijbelteksten

2 Samuel 1:8En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet.
2 Samuel 1:11Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren.
2 Samuel 1:16En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd, zeggende: ik heb den gezalfde des HEEREN gedood.
2 Samuel 2:23Maar hij weigerde af te wijken. Zo sloeg hem Abner met het achterste van de spies aan de vijfde rib, dat de spies van achter hem uitging; en hij viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat allen, die tot de plaats kwamen, alwaar Asahel gevallen en gestorven was, staan bleven.
2 Samuel 3:2En David werden zonen geboren te Hebron. Zijn eerstgeborene nu was Amnon, van Ahinoam, de Jizreelietische;
2 Samuel 3:3En zijn tweede was Chileab, van Abigail, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, koning van Gesur;
2 Samuel 3:12Toen zond Abner boden voor zich tot David, zeggende: Wiens is het land? zeggende [wijders]: Maak uw verbond met mij, en zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot u om te keren.
2 Samuel 3:15Isboseth dan zond heen, en nam haar van den man, van Paltiel, den zoon van Lais.
2 Samuel 3:25Gij kent Abner, den zoon van Ner; dat hij gekomen is om u te overreden, en om te weten uw uitgang en uw ingang, ja, om te weten alles, wat gij doet.
2 Samuel 5:2Daartoe ook te voren, toen Saul koning over ons was, waart gij Israel uitvoerende en inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn volk Israel weiden, en gij zult tot een voorganger zijn over Israel.
2 Samuel 5:8Want David zeide ten zelven dage: Al wie de Jebusieten slaat, en geraakt aan die watergoot, en die kreupelen, en die blinden, die van Davids ziel gehaat zijn, [die zal tot een hoofd en tot een overste zijn]; daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in het huis niet komen.
2 Samuel 5:24En het geschiede, als gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen, dan rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan, om het heirleger der Filistijnen te slaan.
2 Samuel 8:3David sloeg ook Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand te wenden naar de rivier Frath.
2 Samuel 10:9Als nu Joab zag, dat de spits der slagorde tegen hem was, van voren en van achteren, zo verkoos hij uit alle uitgelezenen van Israel, en stelde hen in orde tegen de Syriers aan;
2 Samuel 11:24Toen schoten de schutters van den muur af op uw knechten, dat er van des konings knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook dood.
2 Samuel 12:9Waarom hebt gij [dan] het woord des HEEREN veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter vrouwe genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen.
2 Samuel 12:20Toen stond David op van de aarde, en wies en zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste [brood]; en zij zetten hem brood voor, en hij at.
2 Samuel 12:22En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve.
2 Samuel 12:24Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde Salomo; en de HEERE had hem lief.
2 Samuel 12:31Het volk nu, dat daarin was, voerde hij uit, en legde het onder zagen, en onder ijzeren dorswagens, en onder ijzeren bijlen, en deed hen door den ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen Ammons. Daarna keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem.

BoekenBoeken