Genesis 32:19 | En hij gebood ook den tweede, ook den derde, ook allen, die de kudden nagingen, zeggende: Naar ditzelfde woord zult gij spreken tot Ezau, als gij hem vinden zult. |
Genesis 33:1 | En Jakob hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea, en onder Rachel, en onder de twee dienstmaagden. |
Genesis 33:4 | Toen liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan den hals, en kuste hem; en zij weenden. |
Genesis 33:9 | Maar Ezau zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe, wat gij hebt! |
Genesis 33:15 | En Ezau zeide: Laat mij toch van dit volk, dat met mij is, u bijstellen. En hij zeide: Waartoe dat? laat mij genade vinden in mijns heren ogen! |
Genesis 33:16 | Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe. |
Genesis 33:16 | Alzo keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe. |
Genesis 35:1 | Daarna zeide God tot Jakob: Maak u op, trek op naar Beth-el, en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht van uw broeder Ezau. |
Genesis 35:29 | En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem. |
Genesis 36:1 | Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom. |
Genesis 36:2 | Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaan, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet; |
Genesis 36:4 | Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuel. |
Genesis 36:5 | En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan. |
Genesis 36:6 | Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een [ander] land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob. |
Genesis 36:8 | Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seir. Ezau is Edom. |
Genesis 36:9 | Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte van Seir. |
Genesis 36:10 | Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:12 | En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:13 | En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw. |
Genesis 36:14 | En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah. |