Spreuken 30:8 | Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels; |
Spreuken 30:9 | Opdat ik, zat zijnde, [U] dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste. |
Prediker 4:13 | Beter is een arm en wijs jongeling, dan een oud en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden. |
Amos 5:11 | Daarom, omdat gij den arme vertreedt en een last koren van hem neemt, zo hebt gij [wel] huizen gebouwd van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant, maar gij zult derzelver wijn niet drinken. |
Lukas 14:21 | En dezelve dienstknecht [weder]gekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hier in. |