Genesis 18:13 | En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben? |
Genesis 18:15 | En Sara loochende het, zeggende: Ik heb niet gelachen; want zij vreesde. En Hij zeide: Neen! maar gij hebt gelachen. |
Genesis 21:6 | En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen. |
Job 5:22 | Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen. |
Job 8:21 | Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich. |
Job 30:1 | Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen. |
Psalm 2:4 | Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten. |
Psalm 52:8 | En de rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen over hem lachen, [zeggende]: |
Psalm 59:9 | Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten. |
Psalm 126:2 | Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan. |
Spreuken 1:26 | Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt. |
Spreuken 14:13 | Het hart zal ook in het lachen smart hebben; en het laatste van die blijdschap is droefheid. |
Prediker 2:2 | Tot het lachen zeide ik: Gij zijt onzinnig, en tot de vreugde: Wat maakt deze? |
Prediker 3:4 | Een tijd om te wenen, en een tijd om te lachen; een tijd om te kermen, en een tijd om op te springen; |
Prediker 7:3 | Het treuren is beter dan het lachen; want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd. |
Prediker 7:6 | Want gelijk het geluid der doornen onder een pot is, alzo is het lachen eens zots. Dit is ook ijdelheid. |
Prediker 10:19 | Men maakt maaltijden om te lachen, en de wijn verheugt de levenden, en het geld verantwoordt alles. |
Jeremia 20:7 | HEERE! Gij hebt mij overreed, en ik ben overreed geworden; Gij zijt mij te sterk geweest, en hebt overmocht; ik ben den gansen dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij. |
Habakuk 1:10 | En hij zal de koningen beschimpen, en de prinsen zullen hem een belaching zijn; hij zal alle vesting belachen; want hij zal stof vergaderen, en hij zal ze innemen. |
Lukas 6:21 | Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen. |