Nehemia 5:7 | En mijn hart beraadslaagde in mij; daarna twistte ik met de edelen, en met de overheden, en zeide tot hen: Gijlieden vordert een last, een iegelijk van zijn broeder. Voorts belegde ik een grote vergadering tegen hen. |
Nehemia 6:8 | Doch ik zond tot hem, om te zeggen: Er is van al zulke zaken, als gij zegt, niets geschied; maar gij versiert ze uit uw hart. |
Nehemia 7:5 | Zo gaf mijn God in mijn hart, dat ik de edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en vond daarin geschreven [aldus]: |
Nehemia 9:8 | En Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor Uw aangezicht, en hebt een verbond met hem gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaanieten, der Hethieten, der Amorieten, en der Ferezieten, en der Jebusieten, en der Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt geven; en Gij hebt Uw woorden bevestigd, omdat Gij rechtvaardig zijt. |
Esther 1:10 | Op den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning Ahasveros, |
Esther 6:6 | Als Haman ingekomen was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft? Toen zeide Haman in zijn hart: Tot wien heeft de koning een welbehagen, om [hem] eer te doen, meer dan tot mij? |
Esther 7:5 | Toen sprak de koning Ahasveros, en zeide tot de koningin Esther: Wie is die, en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft, om alzo te doen? |
Job 1:5 | Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde [naar] hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen. |
Job 7:17 | Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? |
Job 8:10 | Zullen die u niet leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen? |
Job 9:4 | Hij is wijs van hart, en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard, en vrede gehad? |
Job 10:13 | Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is. |
Job 11:13 | Indien gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit. |
Job 12:3 | Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen? |
Job 12:24 | Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. |
Job 15:12 | Waarom rukt uw hart u weg, en waarom wenken uw ogen? |
Job 17:4 | Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen. |
Job 17:11 | Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen mijns harten. |
Job 22:22 | Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart. |
Job 23:16 | Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige heeft mij beroerd; |