1 Koningen 17:12 | Maar zij zeide: [Zo waarachtig als] de HEERE, uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een hand vol meels in de kruik, en een weinig olie in de fles! En zie ik heb een paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij en voor mijn zoon bereiden, dat wij het eten, en sterven. |
Psalm 120:4 | Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. |
Jesaja 44:15 | Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan, en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het, en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van, en buigt zich [daarvoor], hij maakt er een gesneden beeld van, en knielt er voor neder. |
Ezechiel 4:12 | En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen. |
Ezechiel 4:15 | En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden. |
Mattheus 6:30 | Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer [kleden], gij kleingelovigen? |
Johannes 18:18 | En de dienstknechten en de dienaars stonden, hebbende een kolenvuur gemaakt, omdat het koud was, en warmden zich. Petrus stond bij hen, en warmde zich. |
Johannes 21:9 | Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij een kolenvuur liggen, en vis daarop liggen, en brood. |